Hij heeft het over huilbomen als we op deze koude dag langs de vijver lopen.
Hij is 6 en weet veel van tranen. Als er iets niet zint of als de vermoeidheid toe neemt.
Maar tranen van een huilboom klinken naar groot verdriet. Verdriet van afscheid nemen of verdriet van missen.
Ik vraag of hij wel eens een huilboom is.
Hij vindt dat een domme vraag. Hij zegt dat ik toch wel kan zien dat hij geen boom is. Ik heb toch geen takken, ik heb toch geen bladeren Ik heb toch geen wortels, duh.
We lopen zwijgend verder. Hij pakt mijn hand even vast. Er zit nog een eikel in zijn hand. Ik wil hem zeggen dat hij toch een beetje een boom is. Maar dan hoor ik hem een hap lucht nemen alsof hij mij iets belangrijks wil zeggen of vragen. Ik kijk hem aan. Hij draait zijn hoofd weg en ik kan hem net verstaan.
Moet jij wel eens huilen, vraagt hij
Eigenlijk wil ik hem zeggen dat hij 6 is en dat ik hier de vragen stel. Ik ben de volwassenen en huil niet als ik mijn zin niet krijg. Hij is de jongen van de tranen, de jongen van het kleine leed.
Hij vraagt het nog eens en kijkt mij nu aan
Moet jij wel eens huilen.
Bij een film, zeg ik.
Duh. Dat is kinderachtig, zegt hij, ik hoef nooit te huilen om een film
Het is een spiegel van mijn pijn, zeg ik hem als hij alweer aan het rennen is om de vallende blaadjes te vangen.
Ik kijk naar de treurwilg. De wind steekt even op en de boom laat de blaadjes als dikke tranen in de vijver vallen.
Ons leven en onze wereld is vaak 1 grote huilboom.
allen maar : aaah wat mooi
knuffel, marlies
o, ik bedoelde: alleen maar
te mooi voor woorden
Gaaf