Ik heb een nieuwe tas. Er kan heel veel in maar hij is nog leeg. Ik vind een deel van het stadsblad als ik langs de singel loop. Op de voorkant een man die ik niet ken van naam of van praten over het weer. Ik ken hem van in het voorbij gaan. Ik stop de krant in de tas om hem beter te leren kennen.
Als ik langs een man loop met een oud koffiebekertje in zijn hand stop ik een muntje in en vraag of ik zijn hand mag schudden om het zweet van de straat in de tas te kunnen stoppen. De tas draagt prettig met wat inhoud er in. Hij ligt stevig op de schouder.
Achter de pilaar van de boekwinkel komt een vrouw tevoorschijn. Zij vraagt of ik even tijd heb. Ik stel haar een vraag terug; kunt u mij wat tijd geven. Ze glimlacht. Ik probeer de glimlach te vangen en stop hem in de tas.
De weg is opgebroken en dat is niet alleen hier achter de kerk. Maar ook bij het station en in een wijk verderop. Ik pak wat zand van tussen de stapels stenen achter het rood witte hek en stop het in de tas. De stad verdwijnt langzaam in de tas. Hij glijdt een beetje van mijn schouder. Ik doe het hengsel over mijn hoofd, zodat hij niet meer kan glijden.
Er ligt een aap van stof op de kleien van de weg naar de brug die over de gracht gaat. Zou ik hem in mijn tas stoppen of zou ik hem laten liggen omdat hij verloren is. Maar wat als hij niet gevonden wordt. Er zijn honderden voeten die over hem heen stappen. Zoekende mensen op weg naar nieuwe kleding of nieuwe apparatuur.
Mijn schouder begint pijn te doen. De tas is te vol geraakt. Ik schud hem leeg boven een put. Het papiertje wat er uit dwarrelt, laat ik gaan in de wind.