Het geluid van het tikken van verwarmingsbuizen. Zo begint De nieuwe wereld van Dvorák. De stad komt tot leven. Amsterdam slaapt, de bruggen staan te dromen, zingt Ramses Shaffy. Ik loop naar de Uithof, waar de hoge scholen en universiteiten zijn. Het is juli
Ik ben alleen tussen de hoge gekleurde gebouwen. Een schaap graast. Verder is het stil. Zelfs geen bus. Tot er een scooter stopt en vraagt of ik achterop wil zitten.
De stilte is verwarrend. Kinderen rennen in grote ruimtes omdat ze de hoeveelheid ruimte niet begrijpen, ze willen houvast. Ze zoeken een horizon met een huis erop.
De man op de scooter wil mij redden uit de stilte en brengen naar een plek waar geleefd wordt. Ik stap niet op. Misschien wil ik de verwarmingsbuizen horen tikken. Misschien wil ik net zo genieten van de stilte als Ramses dat deed.
Er rijdt een bus voorbij. Bus 12. Er zit niemand in. Ook bij een gebouw in de steigers is niemand. Ik hoor het ratelen van het stoplicht maar niemand steekt over. Ook ik denk er aan om mij om te draaien en mensen op te zoeken. De stilte maakt me doof, zet mijn gedachten stil, het verward me. Het is stil op de uithof.
Een week later ga ik weer. Het is augustus. Er staan allemaal tenten in het park. De stoep is een fietspad, het fietspad ook. Er steken mensen over als het verkeerslicht ratelt en als het verkeerslicht tikt. Afgeladen bussen rijden de uithof in. Hij toetert en hij stopt met piepende remmen.
Ik kan de verwarmingsbuizen niet meer horen tikken
En kan niet denken over later, als de mensen zijn gaan slapen.
Ik geniet, het jaar is weer begonnen. De stad Leeft.