In het voorjaar of najaar gaan we wel eens een paar dagen weg.
We boeken dan een hotel, pakken de ochtend van vertrek de tas in en gaan.
Dat is een weekendje weg.
Straks heb ik vakantie. Ik doe niets meer dan een paar dagen weg gaan.
Maar het is heel anders.
Ineens koop ik een reisgids van de bestemming.
Ik kijk een week van te voren naar de route naar het hotel.
Verdiep me in de bezienswaardigheden.
Ik ben er al een paar keer geweest. Maar dat waren weekendjes.
Nu gaan we door de weeks. Dat is vakantie.
Nu gaan we in juli. Dat is vakantie.
We zijn er al vaak geweest. Maar nu vraagt hij: Hoeveel bagage mag je mee nemen.
We zijn er al vaak geweest maar nu hebben we een creditkaart gekocht.
Dat is vakantie. En we gaan niet naar Griekenland.
Weekendje weg, is er even tussen uit. Vakantie is spannend
Dat weet ik nog als we vroeger de grens over gingen. Dan kregen we een cadeau. Een vakantie boek met strips en puzzels en spelletjes. En soms een snoepje. Het was spannend en anders
Ik ga er even tussen uit en dan vakantie, heb ik maar bedacht.
Je moet het je zelf zo gemakkelijk mogelijk maken.