De rode lijnen op de kaart zijn wandelpaden. Ze hebben namen als Bosweg, Bergweg en Kronkelpad. Het Kronkelpad stel ik mij voor als een pad met veel bochten en grillige bomen met takken die zoekend zijn en niet recht de wolken in groeien. De Bergweg lijkt me duidelijk en de Bosweg is niet anders. Ik ga op pad en loop over de rode lijnen ook al zie ik een lijn van zand met schelpen er in verwerkt wat het blauw maakt.
Waar de lijn niet verder gaat kom ik bij een T splitsing, net als op de kaart, ik verwonder me, de geograaf heeft gelijk. Links van het blauwe pad een bordje, Kronkelpad. De rode platte lijnen op de kaart worden drie dimensionaal. Ik kan mij met deze lijnen verplaatsen in de toekomst. Als ik straks links ga en de lijnen op de kaart volg kom ik bij de Bosweg.
Ik ga links het Kronkelpad in. De bomen aan beide kanten van het pad zijn niet zoekend, ze prikken licht in de wolken, wat de wolken niet kan schelen. De bomen hebben geen korstmos of zacht mos. Ze zijn staand, niet door de wind op de grond gelegd. Er zit maar één bocht in het pad, wat mij teleurstelt.
Aan het einde van het Kronkelpad is de Badweg, het verward me, de lijnen op de kaart vertellen mij dat het de Bosweg moet zijn. Ik draai de kaart in het rond om de lijnen kloppend te maken. De geograaf bedriegt me. Mijn verbeelding van de werkelijkheid maakt me in de war. Ik dwaal door het landschap zonder houvast en bedenk dat het niet uitmaakt of een weg rood is of blauw van de schelpen. Dat het niet uitmaakt dat de Bergweg geen grote stenen heeft die mij naar boven leidt. Dat het mooi is dat de Bosweg ook de Badweg kan zijn.