De goudenregen staat in bloei. Het geeft kleur aan de grauwe lucht. Achter de boom is het universiteitsgebouw, er zitten mensen aan tafels te werken. Ik kan ze zien. Ben ik zichtbaar? Ik denk dat ze me niet kunnen zien of kunnen ze dat wel? Als iemand uit het raam kijkt zwaai ik even. De vrouw doet het raam open. Ik zwaai nog eens. Ze draait zich om. Zou ze de boom hebben gezien?
Op het dak van de universiteit werkt een dakbedekker. Zijn grijze shirt maakt hem bijna onzichtbaar. Hij heeft de radio aan staan. Ik ook maar dan op een andere zender. Als ik goed luister wordt de muziek één. De dakbedekker heeft een apparaat in zijn hand. Met het apparaat laat hij een geur achter die lijkt op de grauwe lucht. Zou hij de goudenregen zien? Misschien zijn de bloemen voor hem te geel.
Er is een duif in de boom gaan zitten. Haar grauwe verendek is goed te zien in het geel van de bloemen. Zij roekoet. Het is een lage sombere roekoe. Zij roekoet op de muziek van de dakbedekker. Maar het gaat mis met de muziek die uit mijn radio komt. Het ritme is verstoord. Ik doe de radio uit. Zou de duif wel zien dat ze in de goudenregen is gaan zitten?
De duif vliegt weg en verdwijnt in de grauwe lucht. De dakbedekker laat zich door de nooduitgang zakken. Neemt zijn radio mee. Dan is het even stil…
De vrouw in de universiteit is aan het typen. Ik denk het tikken te horen.
De wind waait door de goudenregen. Ik denk de bladeren te horen ritselen.
Weer mooi Christine!